Mijn oudste beschikt over een haast onbegrensde mate van zelfvertrouwen. Toen hij in de kleuterklas de zogenaamde ‘ik-hand’ in moest vullen, liep hij vast op de pink. Die pink stond voor ‘wat je nu nog niet kan en nog graag wil leren’.
“Tja. Hij kon écht niks bedenken,” zei de juf terwijl ze haar wenkbrauwen optrok.
Grenzen In groep 3 zou je denken dat hij wat meer uitgedaagd zou worden. Dat hij vanzelf tegen enkele grenzen van zijn eigen kunnen zou botsen. Maar ook dit jaar scoorde hij fantastisch op alle onderdelen. En ook dit jaar vulde hij dat zélf in.
Een ‘goed’ voor huppelen Bij ons op school werken ze sinds kort met de reflectietool ‘Ik-spin’. Daar waar ik vroeger op mijn rapport door de juf werd beoordeeld op allerlei vaardigheden en capaciteiten (Huppelen: goed. Knippen: matig.), beoordelen kinderen tegenwoordig zichzelf. De oudste scoorde zichzelf overal een 4 uit 5 of een 5 uit 5. Want ja, ‘hij was weleens afgeleid in de klas’ en ‘hij mocht zijn eigen werk beter nakijken’, maar de rest was volgens meneer dík in orde.
Of ja, er was dit jaar nog één wens. Iets wat hij nog wilde leren:
“Goeier de B en de F uit elkaar houden”.
Daarna is hij compleet gelukkig en voldaan.
Blaken van zelfliefde Dat torenhoge zelfvertrouwen zie ik niet alleen bij mijn eigen kind. Ook zijn klasgenootjes blaken van zelfliefde en vertrouwen in hun eigen kunnen. Kondig ik een oefening aan bij de voetbaltraining, dan zeggen 4 van de 6 deelnemers standaard: “Oh, makkie!”
Oppoetsen met diploma’s Hoe anders is dat dertig jaar later. Hoeveel is er dan nog over van dat zelfvertrouwen? Vaak is het na 5 of 10 jaar al gehalveerd. En is er in de pubertijd nog maar een schamel restje over. Dat restje wordt soms aangevuld, opgepoetst met diploma’s en andere overwinningen. Bevestigd door de omgeving. Aangewakkerd door ontmoetingen. Maar het komt nooit meer terug op het niveau van de overenthousiaste 5-jarige.
Bedrieger Sterker nog, veel dertigers kampen met het ‘imposter syndrome’. In ‘t Nederlands ook wel ‘het bedriegerssyndroom’. “Jullie denken wel dat ik het kan, maar wacht maar. Dat is helemaal niet zo.” We zijn als de dood om door de mand te vallen. Verwachtingen niet waar te kunnen maken. Geven onszelf liever een 2 of 3 dan een 5 op de ‘reflectie ik-spin’.
We blijven twijfelen. Onze prestaties onderschatten. Doe ik het wel goed genoeg? Ben ik wel goed genoeg? We gaan onze onzekerheid tegen door overmatig hard te werken. Of juist de lat zo laag te leggen dat we er praktisch over struikelen en ‘m wel móeten halen.
Goed genoeg? Telkens wanneer ik het imposter syndrome op voel poppen, kijk ik naar mijn kinderen. En naar hun zelfvertrouwen. En als ik twijfel of ik ‘wel goed genoeg kan schrijven, voor een wekelijkse column’ dan denk ik:
Ach, als ik de B en de F nog iets goeier uit elkaar kan houden, ben ik volmaakt gelukkig.
コメント