Balans
- Maartje Bertens

- 16 feb
- 3 minuten om te lezen
Ik knipper met mijn ogen, om er zeker van te zijn dat ik niet droom. Voor mij staat een aangekleed kind. Hij heeft zelfs zijn schoenen al aan. En het is pas kwart over 7. āZal ik de tafel dekken mama?ā vraagt hij. āEn moeten er placemats onder de borden? Want dan pak ik die meteen ook even.ā
Ik kijk om me heen en aanschouw een grote puinhoop. OkƩ, ik weet zeker dat ik niet droom. Anders zou mijn huis er wel netter uitzien. En toch, staat hier voor mij een volledig aangekleed kind. Dat meehelpt om de tafel te dekken.
Nu begrijp ik dat dit voor sommige gezinnen dagelijkse realiteit is. Maar sinds mijn oudste in een soort pre-puber-fase zit (hij is 7 jaar, maar goed), lijkt alles hem de grootst mogelijke moeite te kosten. Vandaag blijkt hij met een extreem goed been uit bed te zijn gestapt.
Hij pakt drie bekers uit de kast en vult ze met drinken. āEn er wordt niet gemauwd over de kleur van de beker,ā zegt hij op directe toon tegen zijn kleinere broer en zus. Zo, dat is ook lekker duidelijk. (#note to myself: letten op woordkeuze. āmauwenā klinkt niet sjiek uit de mond van een zevenjarige. Waarschijnlijk ook niet uit die van hun moeder).
Er wordt deze ochtend ook niet gemauwd over de kleur van de beker. En ook niet over de kleur van het bord. Of de keuze van het beleg. (āIk wil graag appelstroopā. - 2 minuten later- āWaarom zit er appelstroop op mijn boterham? Neeeeee!ā)
Deze ochtend is alles vrolijk en lekker sereen. Het lijkt wel een plaatje uit een boek uit de jaren ā50 als ik mijn drie koters aan de ontbijttafel zie zitten. āGa je hier niet aan denken als je zo meteen op je werk bent, mam?ā vraagt de oudste. Ik kijk hem niet begrijpend aan. āNou,ā vult hij aan, ādat wij hier zo gezellig aan het eten zijn en lekker samen kunnen spelen vandaag.ā
Ik weet niet zo goed wat ik moet antwoorden. Want natuurlijk denk ik daar aan. Als ik op mijn werk ben, denk ik met regelmaat: hoe zou het thuis zijn? Wat niet wegneemt dat ik thuis ook regelmatig denk: hoe zou het op het werk zijn?
Tot een paar maanden terug werkte ik voornamelijk vanuit huis. Dat was handig en makkelijk te plannen, maar ook met regelmaat heel lastig. Want hoe concentreer je je boven in je thuiskantoor, als er beneden luidruchtig āde vloer is lavaā wordt gespeeld (Ik ben overigens Ć©cht goed geconditioneerd, want ik haal automatisch mijn voeten van de vloer wanneer ik ook maar iĆ©mand hoor zeggen: āde vloer isā). En hoe houd je een teams-gesprek serieus wanneer er op de achtergrond een blote peuter door het beeld danst. (Echt gebeurd, sorry voor iedereen die hierbij aanwezig was).
Werken op een fysieke afstand van je huis zorgt voor meer focus, minder afleiding en meer concentratie. Je kunt je Ć©cht even in je werkbubbel begeven. Tot dat je op je telefoon kijkt. En je de berichten van school leest. Berichten in de categorie: āHoofdluis in de klas!ā āWe zijn vandaag met groep 4 op pad geweestā, āHeeft iemand de drinkbeker van Ferry gezien?ā En dan niet te vergeten de fotoverslagen, uitnodigingen voor oudergesprekken, schoolnieuwsbrieven en verzoekjes vanuit de oudercommissie, het voetbalteam of de zwemles.

Het is een jungle. Je moet je focussen op je werk Ʃn op je kinderen. Op je kinderen Ʃn op je werk. Ik sta de was te doen en tegelijkertijd met een opdrachtgever te bellen. Ik geef een presentatie en hoor mijn telefoon ononderbroken zoemen. Ik zet mijn telefoon uit, maar mis daardoor het telefoontje van school. Ik ben op school en mis daardoor het belangrijke bericht van mijn werk. Het is een wirwar van aan- en afwezigheid. Van schuldgevoel, van overgave en van voldoening. Doe ik het goed? Ben ik Ʃcht aanwezig op mijn werk. Ben ik Ʃcht aanwezig als ik bij mijn kinderen ben?
āNou mama, ga je hier aan denken als je straks op je werk bent? Aan ons?ā vraagt de oudste nogmaals. āJa schat,ā zeg ik. Dat doe ik zeker. Ik denk altijd aan jullie. Denk jij ook aan mij als je op school bent?ā
āAan jou?ā vraagt hij verbaasd. āNee joh, waarom zou ik aan jou denken als ik op school ben?ā.
Dat dus.





Opmerkingen